Over bijen, bollen en knollen
Enkele weken geleden was ik in Zuid-Holland, meer bepaald in de bloembollenstreek rond Keukenhof. Zoals bij ons de regio Zuid-Limburg deze tijd van het jaar schittert met zijn bloeiende fruitbomen in tinten variërend van wit tot alle mogelijke nuances van frêle roos, zo tooit het landschap van de regio rond Lisse zich met een iets minder subtiel kleurenpalet van rood, wit, geel, blauw.
De velden met tulpen, narcissen en andere bol- en knolgewassen bloeien half april uitbundig en trekken felle kleurrijke linten door het landschap. Bij mooi weer moet het voor de vliegtuig passagiers die van het nabijgelegen Schiphol opstijgen of landen een spectaculaire ervaring zijn.
Van appelaars, kerselaars en perenbomen weten we genoegzaam dat ze voor bijen en vlinders een rijke nectarbron zijn. Bij bol- en knolgewassen maken we minder snel de associatie met nectar en stuifmeelproductie. Toch zijn er heel wat fraaie voorjaars- en zomerbloeiers die van januari tot en met december kleur kunnen geven aan een park of plantsoen en op die manier jaarrond een belangrijke nectar- en stuifmeelbron kunnen vormen voor vlinders en (wilde) bijen.
Vooral in het prille voorjaar kunnen bloeiende planten als krokussen, winterakoniet en sneeuwklokjes voor vroegvliegende bijen en hommels het verschil maken tussen overleven of niet. Het zijn bovendien planten die makkelijk verwilderen en een belangrijke bijdrage leveren aan het bodemleven. We kennen deze soorten ook als zogenaamde stinzenplanten.
Het lot van de bijen en de insecten in het algemeen blijft ons bezighouden. Wat we van wetenschappers te horen krijgen is immers verontrustend. Ik heb altijd gedacht dat onze zespotige gevleugelde vrienden ons (de zoogdieren) makkelijk zouden overleven. Maar dat blijkt nu niet zo te zijn.
In de aanloop naar de Week van de Bij, de eerste week van juni, verschijnt binnenkort een nieuwe publicatie met nuttige tips voor het inrichten van een bijenvriendelijk plantsoen (zie p.30). Het boek laat zien dat iedereen kan bijdragen aan het bijenwelzijn. Het is een pleidooi voor meer (bio)diversiteit in onze plantsoenen. Een bloeiend gazon in plaats van een saai grastapijt, …
Dat laatste is ook de boodschap van eco-entrepreneur Louis De Jaeger die met zijn organisatie ByeByeGrass een vriendelijke maar kordate guerilla wil op gang trekken voor veel meer bio-diversiteit in tuinen, parken en plantsoenen.
Met deze boodschap kunnen onze nieuwe schepenen van groenvoorziening alvast aan de slag. Bij de analyse van de verdeling van de schepenambten valt het mij wel op dat in een aantal gemeenten meer dan één schepen bevoegd is voor wat ik gemakshalve omschrijf als het beleidsdomein ‘openbaar groen’. Opvallend daarbij is de splitsing tussen groenplanning en groenbeheer. We hebben dan een schepen van groenbeheer naast een schepen van groenbeleid.
Dit soort opsplitsing zien we ook meer en meer op het terrein bij de organisatie van de gemeentediensten. In heel wat grotere gemeenten bestaan geen groendiensten s.s. meer, maar hebben we te maken met afzonderlijke entiteiten die enerzijds instaan voor het onderhoud van het openbaar domein en anderzijds bezig zijn met planning en ruimtelijke ordening.
Of dit een goede zaak is, wil ik hier even in het midden laten. Maar ik mag hopen dat het geen gewilde versnippering is om ervoor te zorgen dat beheer en planning niet op elkaar afgestemd zijn. Want we mogen toch niet vergeten dat het heel belangrijk is om een groenproject op voorhand te onderwerpen aan een of meerdere beheertoetsen, zoals bijv. een pesticidentoets of een groenonderhoudstoets. Ik denk trouwens dat het goed zou zijn dat een nieuw ontwerp systematisch ook een watertoets, een biodiversiteitstoets en een klimaattoets ondergaat.
Succes!
Jos De Wael | hoofdredacteur
Reageren op deze Groen in de Marge kan u op E-mailadres jos.de.wael@vvog.info
Zend ons gerust uw eigen mening over deze tekst!